Textuur
Textuur is de korrelgroottesamenstelling van de grond. Bestaat een bodem vooral uit klei (lutum), uit leem of silt, of uit zand? De textuur van een bodem is nauwelijks te beïnvloeden met maatregelen maar heeft wel een belangrijke invloed op de eigenschappen van die bodem.
Kleideeltjes zijn kleiner dan 0,0002 mm. en kunnen niet met het blote oog gezien worden. De deeltjes kunnen veel water en voedingsstoffen vasthouden. Deeltjes tussen de 0,002 en 0,05 mm. heten silt of leem. Ook deze zijn te klein om met het blote oog te zien. In gronden met veel silt en leem worden kleine poriën gevormd die veel water vasthouden en de deeltjes zelf houden ook voedingsstoffen vast. Wel zijn gronden met veel silt en leem gevoelig voor verdichting en slemp. Deeltjes tussen de 0,5 en 2 mm. worden zand genoemd. Zandkorrels zijn met het blote oog goed te zien. Zand houdt relatief weinig vocht vast, doordat het oppervlak gering is ten opzichte van het volume. Tussen de grote korrels zitten poriën die nuttig zijn voor de waterafvoer. Zand geeft de bodem wel stevigheid, maar bevat geen voedingsstoffen voor de plant. Bij deeltjes groter dan > 2 mm. spreekt men over grind en stenen.
Bodems kunnen worden ingedeeld in bepaalde textuurklassen met behulp van een textuurdriehoek. Het kleipercentage is daarbij van belang: bevat een grond minder dan 8% kleideeltjes, dan spreekt men van een zandgrond. Is het kleipercentage tussen de 8 en 25%, dan is het een zavelgrond. Bij een kleipercentage van meer dan 25% spreken we van een kleigrond. Water en lucht verplaatsen zich langzaam door een kleigrond. Daarom hebben gewassen minder snel last van droogtestress, maar kunnen er wel sneller plassen op het land blijven staan. Het zwellen en krimpen van klei kan leiden tot scheuren in de bodem.